Op grond van artikel 71 Pensioenwet heeft een pensioenuitvoerder in beginsel de plicht om mee te werken aan een verzoek tot individuele waardeoverdracht van een gewezen deelnemer. Deze plicht tot medewerking geldt echter niet, indien de overdragende of ontvangende pensioenuitvoerder een pensioenfonds is, waar de technische voorzieningen niet meer volledig door waarden worden gedekt (artikel 72, onderdeel a. Pensioenwet). | Momenteel wordt door een groot aantal pensioenfondsen een korting op de pensioenaanspraken doorgevoerd, hetgeen ertoe moet leiden dat de situatie van ‘onderdekking’ wordt hersteld. De plicht tot het meewerken aan een verzoek tot individuele waardeoverdracht van een gewezen deelnemer herleeft vanaf het moment dat de korting op de pensioenaanspraken en -rechten daadwerkelijk is doorgevoerd; in juridische zin: het moment dat de technische voorzieningen worden verlaagd en deze aldus weer (minimaal) volledig door waarden worden gedekt. Op grond van artikel 6a Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling hebben pensioenfondsen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de hersteltermijn voor hun fonds te verlengen naar vijf jaar. Hierdoor kunnen deze fondsen per 1 april 2013 een (eventuele) tussentijdse korting doorvoeren. Indien na een dergelijke korting de technische voorzieningen weer (minimaal) volledig door waarden worden gedekt, dan dienen de individuele waardeoverdrachten vanaf genoemde datum te worden hervat. Voor de verzoeker tot waardeoverdracht (de gewezen deelnemer) is verder van belang dat, indien er door het overnemende pensioenfonds een vervolg- of eindkorting wordt voorzien, de hoogte van deze verwachte vervolg- of eindkorting wordt vermeld in het voorstel voor waardeoverdracht. Bron: Nederlands Pensioenbureau, De Nederlandsche Bank |
0 Comments
|
Riemersma & Partnersarbeidsvoorwaarden Nieuwsarchief
Maart 2016
Categoriën
Alles
|